In 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Nederland blijft neutraal en het oorlogsgeweld gaat aan ons land voorbij. Sinds de afkondiging door de Duitsers van de onbeperkte duikbootoorlog is de Noordzee niet veilig voor schepen, ook niet van het neutrale Nederland. Bovendien maken zeemijnen geen uitzondering tussen vriend en vijand.
Gevaarlijk op zee
Vanwege deze gevaarlijke situatie op zee stort een groot deel van de handel in en ontstaat schaarste aan allerlei producten. Niet alleen de Nederlandse koopvaardij, maar ook de visserij ondervindt grote hinder. Iedere visvangst is gevaarlijk geworden, want als je met je scheepje in een mijnenveld terecht komt… De vissers op de kop van het eiland Goeree-Overflakkee hebben het dan ook niet gemakkelijk.
In oktober 1918 vergaat een schip met een grote lading portwijn aan boord. Vissers van Ouddorp, Goedereede en Stellendam varen uit om de vaten op te halen. Door de vissers worden honderden vaten buitgemaakt. Zij mogen de vaten niet zelf houden, maar moeten die aangeven bij de strandvonder. De vaten worden verzameld langs de haven van Goedereede. Op elk vat wordt aangegeven wie de vinder is.
Openbare verkoping
In totaal worden 434 vaten bij de strandvonder aangebracht, waarna op 1 en 2 november 1918 de zogenaamde ‘portwijn’ openbaar wordt verkocht. De gehele verkoping brengt maar liefst 293.337 gulden (ruim 133.000 euro, maar de waarde in die tijd moet je eigenlijk vermenigvuldigen met 10 = ruim 1,3 miljoen euro).
Een derde deel van dat bedrag komt toe aan de vissers, het overige deel is voor de gemeentekas bestemd. Het ‘portgeld’ komt bijzonder goed van pas. De vissers kunnen gaan investeren in de vissersvloot.
Bron: Streekarchief Goeree-Overflakkee